Een reis naar de planeet Mars is bij de huidige stand van de techniek en zelfs als je er zonder problemen van terugkeert een onderneming die enkele jaren in beslag neemt. Gesteld dat ik er voor werd uitgekozen en ik mocht enkele kleinigheden als herinnering aan onze planeet meenemen, wat zou ik dan kiezen? De bijbel? Een diepgaand filosofisch werk? Ondeugende films? Muziek op cd? Ik denk in elk geval het laatste. En wat potgrond en zakjes bloemzaad.
Hoe zou mijn muziekkeus er uitzien? Sinds ik in het bezit ben van de box The Piano Concerto Collection van het Kruidvat, kan ik ook daar met redelijke zekerheid op antwoorden.
Nu zal enkele dagen luisteren naar een klassieke radiozender misschien al voldoende zijn om je ervan te overtuigen dat van de 54 pianoconcerten (plus wat aanvullend werk) in deze box (met 25 cd's) er technisch soms betere opnamen en soms boeiender interpretaties bestaan.
Maar de verdienste van deze verzameling cd's blijft ook dan dat ze de eigen smaak tot ontwikkeling kan brengen. En dat voor een prijs waar je vijftig jaar geleden nog geen twee (mono!) langspeelplaten kon kopen.
De aanschaf van deze box was voor mij aanleiding wat te gaan lezen over de ingewikkelde ontstaansgeschiedenis van de piano. Het had twee belangrijke voorlopers. Allereerst een enkelsnarig instrument, de monochord, dat toen het vele eeuwen later werd voorzien van meer snaren en een toetsenbord klavichord werd genoemd. Een belangrijker voorloper is de klavecimbel (It.: cembalo; Eng.: harpsichord). Het klavichord was een typisch huiskamerinstrument; de klavecimbel kon met zijn geluid grotere ruimtes vullen. J.S. Bach werkte voor eigen gebruik stukken van anderen en zichzelf om tot concerten voor klavecimbel en orkest, wat hem tot de grondlegger maakte van het pianoconcert. Door Italiaanse componisten waren in de driedelige vorm van snel-langzaam-snel al concerten voor andere instrumenten geschreven. Dat muziekinstrumenten ‘los’ konden worden gemaakt van het orkest was een gevolg van de barokopvatting dat de opera-aria een concertdeel is voor zangstem en orkest. Vervang die zangstem door een instrument, dan heb je een concert daarvoor.
Mozart zag zichzelf hoofdzakelijk als componist van opera's en als concertpianist. Hij combineerde beide door zijn pianoconcerten als opera's zonder menselijke stem te schrijven. Dit verhoogde de dramatische werking, dus de expressiviteit ervan. Hij kon dat ook doen omdat de klavecimbel geleidelijk plaats maakte voor het hamerklavier (fortepiano, later pianoforte geheten), waarop in tegenstelling tot de klavecimbel zowel hard (forte) als zacht (piano) kon worden gespeeld. Wat Mozart verder deed was de piano nog verder te verzelfstandigen binnen het orkest, zodat die als gelijkwaardige partner ermee kon concerteren (wedijveren). Om al deze redenen wordt Mozart beschouwd als de schepper van het pianoconcert in eigenlijke zin.
Net als de klassieke symfonie begint het eerste deel van het klassieke pianoconcert met een expositie, maar het zijn er hier twee. In beide worden thema's ‘tentoongesteld’. De eerste expositie is een aangelegenheid van het orkest, dat enkele thema's in de uitgangstoonsoort speelt. De tweede begint met de solist. Deze gaat samen met het orkest de aangeboden thema's ‘besnuffelen’ en introduceert nieuwe. Ook wordt overgegaan naar een andere toonsoort. In de doorwerking wordt op het thema of de thema's gevarieerd. Tegenstellingen worden geaccentueerd door een paar keer van toonsoort te wisselen. Na de oplossing van de spanning in de reprise, een soort herhaling van de expositie waarin naar de uitgangstoonsoort wordt teruggekeerd, volgen een cadens (virtuoze solo door de pianist) en ten slotte een coda.
Mozart schreef zijn pianoconcerten meestal voor eigen gebruik, met de bedoeling om te gelegener tijd het publiek met zijn virtuositeit (vaardigheid) te verbazen. Het zijn er in totaal 27 geworden (waarvan er 25 in deze box zijn opgenomen). Gewoonlijk worden ze in drie groepen verdeeld: die uit de Salzburgse periode, en de vroege en late uit de Weense tijd. Slechts een tiental wordt geregeld ten gehore gebracht. Als uitzonderlijk geldt vooral het concert KV271, waarin de piano voor die tijd ongebruikelijk vroeg inzet. Pas veel later zou Beethoven in zijn Vierde pianoconcert dezelfde vondst toepassen.
Je kunt deze pianoconcerten ook op een andere manier indelen: naar stemming. De meeste zijn opgewekt van karakter, een enkele wordt als onheilspellend (KV466) of als tweeslachtig van stemming (KV453) beschreven.
Kun je daarmee niets aanvangen en wil je gewoon weten hoe Mozart op zijn best kan klinken, dan is dat wat mij betreft het eerste deel van KV459. De dag kan daarna niet meer stuk.
Als je, zoals ik deed, dagen achtereen de pianoconcerten van Mozart uit deze box hebt beluisterd en je begint aan die van Beethoven, dan lijkt het alsof je een andere wereld binnenstapt. Toch bleef Beethoven zeker tot aan zijn Vierde pianoconcert aan het Mozartiaanse klankpalet vasthouden. Hij wist dat Mozart de weg had vrijgemaakt voor de hoogst individuele expressie die hem zelf voor ogen stond en was hem daar erkentelijk voor.
Aangezien ik ben opgegroeid met de supersnelle uitvoering door Solomon/Cluytens viel het langzame tempo van het Vierde pianoconcert mij op deze cd niet mee, maar waar de Japanse soliste samen met de Berliner Symphoniker wel wat moois van weten te maken zijn de langzame middendelen van de eerste drie concerten.
Na de Zeer Groten komen we in deze box bij de twee pianoconcerten van Mendelssohn, waarvan het eerste het populairst is gebleven. Opmerkelijk aan diens concerten is (was) dat solist en orkest meteen gelijk optrekken, wat de componist het verwijt opleverde dat hij het klassieke concert, dat altijd met een inleiding door het orkest begon (voor uitzonderingen zie hiervoor), om zeep had gebracht. Maar met het klassieke concert liep het toen al op een eind.
Eveneens bijzonder mooi zijn de twee pianoconcerten van Chopin. Bij deze componist werd de veelzijdigheid van de piano voor het eerst volledig benut. De grote vorm lag Chopin niet en van verdere experimenten in deze richting heeft hij afgezien. Een in de zachte passages hoorbare suistoon is het enige wat de opname ontsiert.
Een tweetal andere hoogtepunten uit de romantiek, de pianoconcerten van Schumann en Grieg, staan op dezelfde cd. Qua opzet vertonen ze een paar frappante overeenkomsten. Pas na vier jaar, toen hij zich zekerder voelde over de behandeling van het orkest, voegde Schumann, die evenals Chopin een raspianocomponist was, de laatste twee delen toe. De andere parel op deze cd, het concert van Grieg, is met de verwerking van enkele pittige Noorse dansen even kleurrijk als dat van Schumann teder is.
En zo gaat het maar door met deze box. Over Tsjaikovski's Eerste pianoconcert ga ik het niet hebben, zijn Tweede wordt soms banaal genoemd, maar luister eens naar het langzame deel…oh-oh, die Russische weemoedigheid.
Van het Eerste pianoconcert van Liszt, door een Weens criticus eens een triangelconcert genoemd, is de tempo-aanduiding van het eerste deel weer niet serieus genomen. Niettemin verrichten de meesterhanden van Alfred Brendel en de Wiener Symphoniker hier weer wonderen.
Brahms is met zijn twee, Saint-Saens met zijn vijf en Rachmaninov met zijn vier pianoconcerten in deze box vertegenwoordigd. Van beide laatstgenoemden is het tweede het meest gespeelde.
De prachtige concerten van Brahms laten zien dat er intussen van het klassieke concerteren niets meer is overgebleven. Het zijn in wezen symfonieen waarin de piano geen virtuoze functie meer heeft en hooguit een belangrijk orkestinstrument is.
Een fraaie registratie van de concerten van Ravel en Gershwin besluit deze reeks cd's. Het werk van Gershwin leent zich, als het op de speakers wordt gezet, uitstekend om samen met kinderen muziekinstrumenten te leren kennen.
–L. de Does